Soldaat Albert Teuben diende in Nieuw-Guinea en keerde later terug
Twee Papoea’s met peniskoker die tegen de achtergrond van een ongerept landschap met schijnbare interesse een editie van De Amelander staan te lezen. Journalist Maarten Westermann (68) verstuurde tientallen exemplaren van deze koddige prentbriefkaart naar vrienden en bekenden. Hoe fout was of is dat, vraagt hij zich nu af. Maar vooral: wie heeft die foto ooit gemaakt, hoe werd die een briefkaart en wat is het verhaal erachter?
In de zomer van 1984 huurden mijn vrouw en ik een rustiek huisje in het centrum van Hollum, één van de vier dorpen op het Waddeneiland Ameland. Toen nog alleen met onze dochter van 1 jaar, later ook met onze zoon. We hadden het er zo naar onze zin, dat we er vrijwel zonder onderbreking naar toe zijn blijven gaan. Aanvankelijk in de zomervakantie met het gezin, maar sinds de kinderen het ouderlijk huis verlaten hebben gaan we met z’n tweetjes in de herfst. Ik heb er boeken en verhalen zitten schrijven, ik heb plannen uitgebroed tijdens lange wandelingen over het strand en heb goede gesprekken gevoerd met schapen, paarden en koeien. Het eiland heeft ons zo veel rust en genoegen geschonken, dat mijn vrouw heeft besloten om iets terug te doen en tijdens de jaarlijkse Kunstmaand actief is als suppoost bij verschillende exposities. We kennen er inmiddels aardig wat mensen en zijn aardig op de hoogte van het wel en wee op ‘ons eiland’. Zeg maar gerust dat we verknocht zijn met Ameland.
Het eerste wat ik doe tijdens het wachten op de boot in Holwerd, is het kopen van De Amelander, het maandelijkse bulletin voor eilanders en passanten over wat er te gebeuren staat en wat er voor belangwekkends is voorgevallen. Het eerste nummer verscheen in 1965 en sindsdien is de vorm ongewijzigd gebleven, namelijk het formaat van een ouderwetse krant uit het pre-tabloid tijdperk, maar dan op dikker en glanzend papier. En zo is er gelukkig nog heel veel op Ameland zoals het was. Zoals de plaatselijke likeur Nobeltje, de poffen (grote krentenbollen met een mierzoete vulling), het ritme van de vuurtoren én die malle briefkaart. Ik heb er in de loop van ruim dertig jaren tientallen verstuurd. Succes verzekerd!
Jongstleden november waren we er weer. Het huisje in Hollum is inmiddels ingeruild voor een wat ruimer bemeten villa met een rieten dak en vloerverwarming, met drie televisies, twee badkamers en een open haard, aan de rand van het bos op de westelijke punt van het eiland. Om één van onze logees welkom te heten had ik haar zo’n kaart gestuurd, met de mededeling dat de bekendmaking van haar komst tot grote opwinding had geleid onder de lokale bevolking. Grapje! En zo werd het ook goedlachs opgevat. Maar was het nog wel zo grappig? Twee naakte inboorlingen, die te kijk worden gezet op een briefkaart? Ik schaamde me, dat die vraag niet eerder bij mij was opgekomen. Andere tijden, andere zeden, jawel. Maar had ik me als journalist niet tenminste kunnen verdiepen in het hoe, wat, waar, wanneer en waarom van deze opmerkelijke foto? Wie had die foto eigenlijk gemaakt? A. Teuben. Zo lastig was dat niet om achter zijn naam te komen, want die staat op de achterzijde van de kaart.
Albert Teuben woont in Nes, in een huis zonder deurbel. Die heeft hij eraf laten halen wegens het veelvuldig belletje trekken in de vakantieperiodes, wanneer luidruchtig campingvolk de dienst uitmaakt in het straatbeeld. Buiten het hoogseizoen kun je gewoon bij hem binnenlopen. Goed volk! De gastheer staat al in de gang van zijn huis en blijkt een lange, kwieke man van 84 jaar. Teuben wil zijn verhaal graag vertellen.
‘Ik ben geen eilander van geboorte. Ik ben hier terechtgekomen door mijn zus. Die was hier op vakantie en kreeg verkering met iemand van Ameland. Ik wou graag varen, dat zat ons in het bloed, mijn vader had een zeilschip. De latere man van mijn zus had een schip op Ameland en ik mocht als jonge jongen bij hem aan boord komen. Hij zat bij het loodswezen en zette bakens op het water. Zo ben ik op Ameland terecht gekomen.’
Aan dat varen kwam een voorlopig einde, toen Teuben als 18-jarige werd opgeroepen voor militaire dienst en werd goedgekeurd voor de mariniers. Nieuw-Guinea werd zijn bestemming, wat hij bij voorbaat machtig mooi vond. Het hoe en waarom van de missie interesseerde hem niet bijster, dat moesten ze hem ter plekke nog maar eens uitleggen.
Nieuw-Guinea was het laatste stukje van Nederlands-Indië. Het was in 1949 buiten de soevereiniteitsoverdracht aan Indonesië gebleven. De Indonesische leider Soekarno wilde het echter vanaf het eerste moment inlijven en zo werd Nieuwe-Guinea gedurende de jaren vijftig inzet van een slepend conflict, dat eind jaren vijftig een steeds sterker militair karakter kreeg. Bij gebrek aan voldoende internationale steun, zag Nederland zich in 1962 gedwongen om Nieuw-Guinea af te staan aan de Verenigde Naties, die het enkele maanden later overdroegen aan Indonesië. Maar in de tijd dat Teuben er diende, was daar nog geen sprake van. Er waren voortdurend infiltraties en het was de taak van de Nederlandse militairen om die te onderscheppen en zo nodig onschadelijk te maken. Er zijn tussen 1950 en 1962 in totaal ongeveer 30.000 Nederlanders ingezet, waarvan er ruim honderd zijn gesneuveld.
Teuben: ‘Ik ben er ongeveer anderhalf jaar geweest en ik heb er nooit een hekel aan gehad. Er waren heel wat jongens die er niks aan vonden, maar ik had er wel zin in, het was weer eens wat anders. We zijn er naar toe gevlogen in een Connie (Super Constellation) en zijn in Biak geland. Vandaar naar Manokwari, waar we zes weken een opleiding kregen. Vervolgens zijn we naar een kamp gegaan, waar ik het grootste deel van mijn diensttijd heb doorgebracht. De opdracht was simpel: het land verdedigen tegen de Indonesiërs. We moesten de boel een beetje in de gaten houden, dat was het eigenlijk. Waar het op neer kwam was heel veel patrouilleren. Die patrouilles vond ik mooi. Het was spannend, al heb ik eigenlijk geen gevaarlijke situaties meegemaakt. We hebben eens een schot voor de boeg van een prauw met Indonesische militairen gegeven. Je schoot niet op mensen. Dat ene schot was al genoeg voor hen om de witte vlag te hijsen. Na een paar dagen hebben we ze laten gaan. Mijn groep is ook een keer beschoten geweest, maar dat was het alles bij elkaar.’
‘Je kreeg altijd van dat blikjesspul mee, maar dat was niet te vreten. Ik zorgde er daarom voor dat we een baal rijst meekregen en die verdeelden we dan in zakjes over de Papoea’s die met ons meegingen als gids. Onderweg schoten we dan bijvoorbeeld een babi, een jong varken. Dat konden die Papoea’s heel goed, met pijl en boog. Ik had zelf een Tommy Gun, maar dat wilden ze liever niet. Ze slopen er liever omheen en dan was het met één pijl raak. Het waren uitstekende vissers en jagers. En ik kon goed koken. Een zeeman moet kunnen koken. En ik deed het graag en leerde veel van de Papoea’s. Zo ben ik op hen gesteld geraakt. Het waren bijzonder lieve mensen.’
‘Ik heb ook nog in de gevangenis gezeten wegens muiterij. We waren een dag of zeven, acht op patrouille geweest in de bush en hadden een zware tijd gehad. Eén van de jongens was jarig en we hebben een pilsje gedronken. Ik kom terug en struikel over een geweerrek. We hadden een nieuwe korporaal op wacht en die zette mij direct op rapport. Hij wilde me ook ter ontnuchtering achter de wacht zetten. Toen heb ik hem even terecht gewezen, iets te hardhandig. Ik kwam voor de krijgsraad en heb twee maanden gekregen. Dat heb ik ook ervaren als een hele belevenis. Dat kon niet iedereen vertellen toch, zo moet je het ook bekijken. Wel moest ik, nadat ik vrij was gekomen en mijn eigenlijke diensttijd er op zat, nog twee maanden nadienen.’
Het door koningin Juliana ingestelde Herinneringskruis voor militairen die meer dan drie maanden hadden gediend in Nieuw-Guinea, was voor Albert Teuben niet weggelegd vanwege zijn strafblad. Maar zijn herinneringen pakte niemand hem af.
‘Twintig jaar later las ik in een krantje van oud-mariniers, dat er een plan was om een reis te maken naar het voormalige Nieuw-Guinea. Ik wilde het altijd al terugzien, om te weten hoe het was geworden nadat Indonesië het overgenomen had, dus heb ik me aangemeld. Nou, ik kan er kort over wezen: het hele land was verpauperd. Zonde! Soekarno heeft de lagere klasse van zijn bevolking naar Indonesië gestuurd. Ze kregen een drachtige koe mee, kregen een stuk land toegewezen en moesten het verder maar uitzoeken. Dat heeft veel rottigheid veroorzaakt.’
‘De meeste deelnemers aan de reis naar (inmiddels) West-Papoea in 1989 hadden hun vrouwen meegenomen, maar ik niet. Het kostte 6000 gulden per persoon. Eenmaal daar was ik blij dat ze er niet bij was. We kwamen in hotels…, de WC’s hingen erbij, er was geen spoeling, de mandibakken waren heel smerig, het was een troep en zo troffen we het overal aan. De vrouwen vonden het allemaal niks. Met al die kakkerlakken. We sliepen in hutten en daar groeide en bewoog van alles. Vrouwen gaan dan altijd zo zeuren, hè? Maar zelf was ik helemaal in mijn element. Ik ben nog op bezoek geweest in de gevangenis, om mezelf in het register terug te vinden, maar mijn periode was inmiddels gewist. Het hoogtepunt van de reis was een bezoek aan de Baliemvallei. Daar was ik de eerste keer niet geweest, maar die wilde ik graag zien, omdat het er zo mooi is. Daar heb ik dus die foto genomen. De Amelander had ik met opzet meegenomen. Bedoeld om er iets grappigs mee te doen voor thuis. En toen ik die twee Papoea’s zag, wist ik: dit gaat ’m worden.’
Wat is er zo grappig aan die foto? Is het de suggestie dat de inwoners van Ameland er uitzien als bosjesmannen? Of dat De Amelander klaarblijkelijk in alle uithoeken van de wereld met interesse gelezen wordt? Hoe dan ook, als veelvuldige verzender van de uiteindelijke briefkaart is mijn ervaring, dat de hilariteit vooral wordt veroorzaakt door de peniskoker. Deze is een onderdeel van de eigen identiteit van de Papoea’s en is een kledingstuk, dat niet bedoeld is om het lid te bedekken, maar om de mannelijkheid te accentueren. Hij wordt gemaakt van het hout van de fleskalebas en is door het uithollen daarvan tamelijk breekbaar. Het is dus verstandig om er een paar extra in de kast te hebben liggen. De koker wordt altijd opwaarts gedragen en wordt in het gareel gehouden door een koord om het middel en een touwtje rond de balzak. Soms is er ook een opening aan de bovenzijde, die dient als opbergruimte, bijvoorbeeld voor sigaretten en muntjes. Een soort handtasje zeg maar. De lengte van de peniskoker, soms tot wel een meter, wordt bepaald door de maatschappelijke status van de drager, wat evenzeer geldt voor de versiering. Zowel de Nederlanders in de jaren vijftig, als de Indonesiërs na 1962, hebben druk uitgeoefend op de Papoea’s om zich geciviliseerder te gaan kleden. De mannen in een broek en de vrouwen niet meer met een onbedekt bovenlijf. Dat heeft slechts zeer ten dele effect gehad. Vooral in de genoemde Baliemvallei geldt de peniskoker als dress code. Daarnaast is het een toeristische attractie. Voor een paar roepia’s mag je met een Papoea op de foto. Zo bijzonder is de foto van Teuben, voor een handje kleingeld, dus ook weer niet. De grap zit dan ook in de combinatie met De Amelander.
Kort nadat de foto in De Amelander was gepubliceerd, werd Albert Teuben benaderd door Jetta Klaassen, geboren Van den Brink en eigenaar van Warenhuis Van den Brink anno 1960. Eigenlijk zijn het twee winkels, de ene met huishoudelijke producten en snuisterijen, de andere met boeken en lectuur, in het hart van Nes, het grootste dorp van Ameland en aankomst- en vertrekplaats voor opvarenden tussen het eiland en de vaste wal. Jetta wilde een briefkaart laten maken van de foto. Ze vroeg en kreeg de internationale exclusieve verkooprechten, wat misschien een beetje overspannen klinkt wanneer het om een ansichtkaart gaat. Maar wat hield Teuben over aan deze deal? Helemaal niets! Maar wat had hij er dan voor moeten vragen? ‘Daar is toch geen geld voor te maken?’ Wel ging hij een keer met zijn vrouw logeren in Jetta’s vakantiehuis op Mallorca en werden ze een paar keer mee uit eten genomen, wanneer er weer een nieuwe partij kaarten was gedrukt. ‘Wat het mij vooral heeft opgeleverd, is plezier. Kijken hoe toeristen lachend mijn kaarten uit het rek voor de winkel halen. En ik zat eens in de trein tegenover mensen die terugkwamen van een dagje Ameland en mij van niets wetend mijn eigen kaart lieten zien. En gelachen dat ze hadden…’
En hij won er een prijs mee! In 1990 werd de briefkaart van Albert Teuben door Sociëteit De Kring uitgeroepen tot Ansicht van het jaar. De Kring is een besloten vereniging van kunstenaars, wetenschappers en mensen die werkzaam zijn in de culturele sector. Ernst en scherts willen in het honderdjarig bestaan van De Kring nog wel eens om voorrang strijden. Nochtans was het een hele eer. De jury bestond uit kunstenaar Willem van Malsen, het niet onmiddellijk traceerbare lid F. Jans en de naar zijn beroemde oom vernoemde fotograaf en publicist Philip Mechanicus. Het oordeel van de jury luidde: ‘Een van de beste resultaten van candid fotografie bij available light die de jury onder ogen kwam. Tevens goed voorbeeld van kruisperspectief. Ook het moment decisif, zoals door Cartier-Bresson aangegeven, is hier optimaal voelbaar.’ Henri Cartier-Bresson (1908-2004) was een Franse fotograaf, voor wie geometrie de basis was van zijn werk. Weliswaar was de toonzetting van het juryverslag ietwat hoogdravend, maar Albert Teuben mocht het mooi in zijn zak steken.
Hij pakt er een boek bij met foto’s en verhalen van beide reizen naar Nieuw-Guinea. Geen plakalbum, maar een echt gedrukt boek, samengesteld door een familielid. Hij wijst op een foto van één van zijn voeten, met vier volgevreten bloedzuigers erop, van het formaat grote teen. ‘Die kropen tussen je veters. Nieuw-Guinea is eigenlijk niets anders dan één groot moeras vol ongedierte. ’s Morgens zon en in de middag begon het hard te regenen. Maar ik vond het een mooie grote vakantie.’ Dan een foto van twee Papoea vrouwen, met ontbloot bovenlijf. Maar daar gaat het niet om. ‘Op een gegeven moment zie je dat niet meer.’ Teuben wijst op hun verminkte handen. ‘Bij ieder sterfgeval in de familie wordt er een vinger afgeknipt.’ Gauw verder bladeren. Naar een serie foto’s in de gevangenis. Hij zit tussen twee papoea’s in. ‘Allebei moordenaars; die dáár had zelfs vijf doden op zijn naam. Allebei heel lieve mensen. De andere heeft nog een anker op mijn arm getatoeëerd, dat is het embleem van de mariniers.’
Teuben staat op en keert even later terug met een aantal souvenirs van zijn reis in 1989. Een pijl en boog van twee meter, die aanvankelijk niet mee mocht in het vliegtuig, maar uiteindelijk een veilig plekje kreeg in de cockpit. Verder een werpbijl. En… een peniskoker. Onvermijdelijk bekijk ik de ingang en kan me niet voorstellen hoe je daar een slappe penis in moet frommelen. Als het vriest misschien. Maar het vriest nooit in het land van de Papoea’s. Bereidwillig poseert Teuben met zijn peniskoker in de tuin. ‘Waar zal ik hem houden? Hiero?’ Dat lijkt mij geen goed idee. Wat vroeger grappig was, kan nu als aanstootgevend worden opgevat. Wat mij op mijn laatste vraag brengt. Kan die kaart vandaag de dag nog? ‘Eigenlijk niet, hè. Je zit nou in een tijdperk van discriminatie en zo, daar moet je voorzichtig mee zijn.’
Ik leg die vraag ook voor aan Jikke Klaassen, de oudste dochter van Jetta. Zij heeft Warenhuis Van den Brink in Nes ruim tien jaar geleden van haar moeder overgenomen. Kan het nog wel, in een tijdperk van Kick Out Zwarte Piet, Black Lives Matter, de discussie over het Nederlandse slavernijverleden, de Gouden Koets aan de ketting en de door Koning Willem-Alexander aangeboden excuses voor Nederlands geweld in Indonesië? En dan ook nog eens de recente ophef over mannen die foto’s versturen van hun geslachtsdeel. ‘Vooropgesteld: we hebben al die jaren geen enkele negatieve reactie op die kaart gekregen. In 2017 hebben we er nog duizend besteld. Maar ik heb besloten dat we er nu mee ophouden met het oog op het maatschappelijk sentiment. Ik heb geen zin om gestenigd te worden. Dus wie zo’n kaart heeft, moet er maar zuinig op zijn, het is vanaf nu een collectors item.’
Ze heeft nog even nagevraagd bij uitgeverij Van der Meulen in Sneek hoeveel kaarten er gedurende vier decennia zijn gedrukt. Dat blijken er 15.000 te zijn. Ook dat kan Albert Teuben in zijn zak steken.
Dit verhaal verscheen eerder in de Leeuwarder Courant van 26 februari 2022.