'Alles begint met een goed verhaal’
Het gebeurt niet vaak dat je in een interview veertig jaar toeristische geschiedenis van Ameland krijgt voorgeschoteld. Termen als slechtweervoorziening en seizoensverbreding, veertig jaar geleden gebruikt door visionairs in de tijd dat de zomeractiviteiten op Ameland zes tot acht weken duurden, zijn allang weer vergeten en verdwenen uit ons woordgebruik. Toch weet Joop de Jong zich deze begrippen nog als de dag van gisteren te herinneren. Hij was als 24-jarige begonnen als beheerder van het kleine, maar knusse natuurmuseum midden in Hollum, waar nu de Bakker Hoeve in gevestigd is. ‘Het was pionieren, maar ik zag al snel de potentie in de organisatie’. Nu, veertig jaar later kun je op Ameland een prachtig Natuurcentrum bezoeken, maar ook het Sorgdrager- en het Maritiem museum, de beide molens in Nes en Hollum, de vuurtoren en het Bunkermuseum. De musea zijn niet meer los te denken van het toeristische Ameland. Joop de Jong neemt op 1 januari a.s. afscheid als directeur van de overkoepelende Stichting Amelander Musea.
Na de PABO en militaire dienst belandde je min of meer toevallig in de museumwereld? Het was een stap in je leven, die je wellicht nooit had voorzien.
Joop de Jong: ‘Inderdaad was ik na mijn militaire diensttijd begonnen voor de klas. Maar het was het niet voor mij, dat was me snel duidelijk. Toen de beheerdersfunctie vrij kwam, besloot ik te solliciteren. Ik heb altijd gevoel gehad voor natuur, maar ook voor cultuur. Ik was inmiddels een vervolgopleiding cultuurgeschiedenis gestart. Ik wist niets van de museumwereld. Maar we hadden een voortvarend bestuur: Oense Straatsma, Anne Beijaard, Trino van der Geest, Yme Brijker, Cor Gransbergen, Aukje de Boer-Wagenmakers en Martha Wijnberg. Ik kreeg de kans cursussen te doen aan de Reinwardt-academie; er wordt een bachelor- en masteropleiding gegeven op het gebied van cultureel erfgoed. Boswachter Trino van der Geest raadde me aan cursussen te volgen op Kasteel Groeneveld in Baarn. Ik heb daar stage gelopen en de tentoonstellingsbouw kunnen meemaken van bezoekerscentra van Staatsbosbeheer, de licht- en klimaatbeheersing hadden mijn bijzondere interesse. Ondertussen verhuisde het museum in 1983: van de Westerlaan in het centrum van Hollum (Bakker Hoeve was toen nog de schuur van Dirk Engels) naar het centrum van Nes; naar waar nu Sake is gevestigd. Het was vroeger de openbare school van Nes en jarenlang was het in gebruik als gymnastiekzaal’.
Toch bleef het daar niet bij: het museum verhuisde naar de Rots en kreeg een mooi groot zeeaquarium.
‘We praten nu over 1987, het jaar van de aankoop en 1988 de openstelling. Het gebouw was dé entreepoort voor het pas aangelegde recreatiegebied de Vleyen. Het was een mooie periode! We konden het geleerde in praktijk brengen en kregen een educatieve dienst. Daarvoor konden we bioloog Johan Krol aantrekken. Het was een enorme vooruitgang, we zagen de bezoekersaantallen stijgen. Dat betekende inkomsten, waarmee we weer verbeteringen aan konden brengen, we zaten ruimer in onze jas, konden ons een professionele tentoonstellingsbouwer als Jetze Hakse veroorloven. Behalve het prachtige zeeaquarium was er nóg een publiekstrekker: de mogelijkheid om een wisselexpositie in te richten. We startten met een expositie van schilderijen van Marjolein Bastin. Daarmee hadden we een dubbele opening: de opening van het nieuwe Natuurcentrum én de opening van de expositie van Marjolein Bastin. We nodigden daarvoor het burgemeestersechtpaar van toen uit: Michiel Zonnevylle opende het gebouw en de charmante Elsbeth, zijn echtgenote, opende de expositie van Marjolein Bastin. Het bracht veel Libelle-lezeressen naar het eiland en andersom had Marjolein Bastin Ameland in de jaren daarvoor bij de lezeressen gebracht. Het was precies het goede moment voor een eilandbezoek.’
Een groot zeeaquarium, dat vereist speciale aanpak.
Joop leunt achterover en vertelt: ‘Daarover hadden we ons natuurlijk uitvoerig laten voorlichten. Via Staatsbosbeheer kregen we water uit de Noordzee aangevoerd. Op een zondagavond, de opening van het Natuurcentrum was nog maar pas achter de rug, was ik van plan om nog een controleronde te maken. Toen ik de deur opende, bleek er zeewater in het hele museum te staan. De schrik sloeg me om het hart: het aquarium was leeg gelopen, in de laatste vijftig centimeter zwommen alle vissen rond. Onmiddellijk belde ik met Johan Krol en Kees Brouwer, die het aquarium en de vissen verzorgde. Hij ontdekte de oorzaak al snel: er was een paling in een terugslagklep gezwommen. De paling had deze actie niet overleefd en de gevolgen waren verschrikkelijk. Vloerbedekking en de rest van de inrichting, alles was nat. De vissen hebben we eerst gered. We hebben daarna thuis handdoeken opgehaald. Tot diep in de nacht hebben we doorgewerkt, de zaak droog getrokken en alles zoveel mogelijk drooggemaakt. We brachten luchtkanonnen en andere kachels erin om te drogen en geloof het of niet: de volgende morgen kon het museum én het zeeaquarium gewoon weer open en bewonderd worden. Zelfs de vloerbedekking was droog en kon daarna nog jarenlang mee. Dan is er nog het verhaal van het geheimzinnige muurtje. Dat speelde zich nog eerder af: bij de aanleg van het zeeaquarium. Daarvoor moest een muurtje gemetseld worden, waarop het aquarium kon staan. Maar John Griesheimer, Richard de Ree en Sjors de Ree, die mij hielpen konden niet metselen. We zetten de maten voor het muurtje vast uit en zouden de dag erop actie ondernemen om er een metselaar bij te krijgen. Toen we de volgende morgen terug kwamen, bleek het muurtje er te staan en was het ook al behoorlijk hard. We konden verder met het plaatsen van het aquarium. Tot op de dag van vandaag weten we het niet: wie was de metselaar van dat geheimzinnige muurtje…?’
Het tekent de sfeer van samenwerking! Met z’n allen de schouders eronder.
‘Dat werd alleen nog maar beter. Het team waardeerde elkaar, laag- of hoogopgeleid, men bundelde de krachten. Iedereen wordt gerespecteerd om wat hij doet. Dat bleef zo toen in 1994 duidelijk werd dat de Stichting de Ouwe Pôlle een manager/coördinator zocht voor de musea Swartwoude en het Sorgdragermuseum. Het was een uitdaging voor mij, maar het pakte enorm goed uit. In 1995 kwam de Stichting Paardenreddingboot en het Maritiem museum er bij. We spraken een periode van vijf jaar af, die we nodig dachten te hebben om aan elkaar te wennen. Achteraf gezien was die ontwikkeling in ’94 en ’95 een mijlpaal. Na twee jaar concludeerden we al: we willen nooit weer anders! Toch hebben we die gewenningsperiode van vijf jaar volgemaakt om te komen tot één team. In 1999 werd een samenwerkingsovereenkomst opgesteld en is de STAM (Stichting Amelander Musea) met een heel nieuw bestuursmodel opgericht, waar later de molens en de vuurtoren aan toegevoegd zijn.’
Een kroon op je werk?
‘Zo zou je het kunnen noemen, maar we doen het met z’n allen. Er zijn vijf verschillende besturen actief bij de STAM, er werken bij de musea 20 tot 25 medewerkers en we kunnen een beroep doen op 120 vrijwilligers. Ik noem de voerlieden en vrijwilligers van de paardenreddingboot. De mosterdmakers, de dames van de inpak en het vullen van de mosterdpotjes, in het Sorgdragermuseum en in Swartwoude worden gedurende het weekend de bezoekers verwelkomd door vrijwilligers. Het is een eindeloze lijst van goodwill’.
Het lukt maar weinig mensen om gebruik te kunnen maken van een subsidiepot, je staat er echter om bekend dat jij als geen ander de weg weet in subsidieland. Zo wist je voor de molen in Hollum een heel nieuwe bron van inkomsten aan te boren: het mosterd malen, verwerken en de verkoop van een nieuw Amelander product.
‘De beide molens waren in 2002 onderdeel geworden van de STAM. De subsidieverstrekkers wilden deze specialisatie als mosterdmolen zien voor de Holllumer molen. Soms is het dus ook andersom: wijzen subsidieverstrekkers je zelf de richting. De molen werd in 2003 geopend. Het is met subsidies een kwestie van een goed verhaal. Financiering moet niet de reden zijn om iets wel of niet te gaan doen. Zeker heb ik een zakelijke inslag, maar er is meer voor nodig om een subsidieverstrekker mee te krijgen. Het begint bij een goed verhaal, een idee waarin je gelooft. Als ik ergens in geloof en enthousiast over ben, dan wil ik zo’n initiatief ook gerealiseerd hebben, daarvoor trek ik alles uit de kast. Er zijn dan altijd potten te vinden en soms is het een kwestie van tijd en moet je volhouden. Steeds vanuit je ooghoeken kansen in de gaten houden met in je achterhoofd dat idee. Ik laat zo’n idee moeilijk los. Het is bij de molens wonderbaarlijk goed uitgepakt en fantastisch dat we met zoveel mensen het product Amelander mosterd op de markt hebben kunnen brengen. Daar ligt in mijn beleving nog veel meer potentie, de plannen voor het bouwen van een oliemaalinstallatie bij molen de Phenix vorderen gestaag, maar ik ben ervan overtuigd dat we volgend jaar Amelander zeep kunnen maken.’
Kun je je de eerste keer nog herinneren dat je een subsidieverstrekker over de streep haalde?
‘Dat weet ik nog precies! Het leuke is dat het er nog altijd is en nog altijd werkt: het gaat om de invalidenbaan bij de toegang van wat nu Sake’s shop is aan de Rixt van Doniaweg. Toen was daar het Natuurmuseum in gevestigd. De slogan op Ameland was in begin jaren tachtig: Ameland is voor iedereen. Het was dus heel logisch dat we een rolstoelbaan wilden hebben bij het Natuurcentrum. We hadden echter het geld niet in kas, dus heb ik een potje aangevraagd. Het idee ‘rolstoel toegankelijk’ heeft me nooit losgelaten. In het Sorgdragersmuseum hebben we aanpassingen aangebracht in de schuur en de expositieruimte. Daardoor is het prachtige auditprogramma, wat daar wordt aangeboden, door iedereen te volgen. En dan is er natuurlijk de lift tot helemaal boven bij het uitzichtplateau in het nieuwe Natuurcentrum. Door een aantal verhuizingen kregen we zicht op welke speciale basisbehoeften er zijn om een gebouw toegankelijk te hebben voor iedereen. Zo hebben we ook nog overwogen om via een lift het Bunkermuseum toegankelijk te maken. Dat werd echter te ingrijpend, te lastig en te kostbaar.’
Het Bunkermuseum…. Ik heb indertijd een interview met je gehad over dit project toen de ingang naar deze bunker pas was bloot gelegd.Je beschreef het als een jongensdroom die uitkwam, toen je als eerste naar binnen kroop en met een zaklamp de vertrekken kon verkennen.
‘Ik kan me dat gevoel nog goed herinneren. Ik zie nog voor me hoe Dirk Visser met priemen aan het zoeken was naar de omtrekken van die bunker. Het is een mooi project geworden, al was er eerst de nodige scepsis, er is veel belangstelling voor, het voegt wat toe. Ik zal nooit die keer vergeten dat we bezig waren om het vooroorlogse zomerhuisje bij de bunker te plaatsen. Er kwam een Duitser naar ons toe en vroeg ons waarmee we bezig waren. Hij begon te huilen en zijn excuses te maken. Hij bleef maar herhalen: es darf nie wieder passieren. Al zijn opgekropte frustratie kwam eruit. Het doet mij wat dat het mensen emotioneel zo raakt. Pas geleden kregen we nog een serie kranten uit de oorlog in de tijdsperiode ’40–’45. Ze bevatten een schat aan informatie uit de eerste hand. Ik heb altijd interesse gehad voor historie, er valt over de geschiedenis van Ameland zoveel te onderzoeken.’
Maar het bunkerproject, de studie over de Atlantic Wall bracht je veel verder. Ook op de andere Friese eilanden was je de aanjager bij het blootleggen van de bunkercomplexen. Pas zag ik het bunkermuseum op Schiermonnikoog en liep door de vertrekken daar, begeleid door een enthousiaste verteller, een vrijwilliger trouwens.
‘Op alle eilanden ontbrak de cultuur-historische voorlichting over de Tweede Wereldoorlog. Terwijl de tastbare bewijzen, de bunkers nog verborgen in het landschap aanwezig zijn en er bijna op gewacht hebben om open gegraven te worden. We hebben ervoor een aanvraag ingediend bij het Waddenfonds en de Provincie. Met name van de Provincie Fryslân hebben we heel veel steun gehad, niet alleen financieel. We wilden aansprekende beelden creëren, maar hoe dan. Het zijn op alle eilanden heel verschillende bunkermusea geworden: het immense complex van de Tigerstelling op Terschelling, Tigerstellung 12 H op Vlieland en het wat kleinere, maar heel overzichtelijke Bunkermuseum Schlei op Schiermonnikoog. Het in beeld brengen van de oorlogsomstandigheden is in mijn ogen op alle eilanden goed gelukt. Op Terschelling is de enorme wirwar van bunkers in de Tigerstelling alleen met gidsen te betreden en alle rondleidingen zijn uitverkocht, weken van tevoren. Het overzichtelijke bunkermuseum Schlei op Schiermonnikoog is veel toegankelijker. Mooi is ook dat daar wisselexposities worden aangeboden, zoals nu over het reddingswezen op Schiermonnikoog. Imposant is ook de bunker Wassermann op het hoogste duin met het geweldige uitzicht. Het is wellicht ook de combinatie van het bezoek dat je helemaal vrij kunt brengen aan de bunker Wassermann, de Begraafplaats Vredeshof, waar soldaten en drenkelingen van allerlei nationaliteiten liggen begraven en het daar relatief dichtbij gelegen bunkermuseum Schlei, wat maakt dat je deze wereldoorlog bijna weer aanvoelt.’
Terug naar Ameland. Het bunkermuseum op Ameland werd geopend in 2016, maar eerder had zich hier in de museale wereld nogal wat afgespeeld. Ik bedoel dan het jaar 2009 met zowel de bouw van het Natuurcentrum als de verbouw van het Maritiem Centrum.
‘Aan de bouw van het Natuurcentrum op deze plaats ging een lange periode van voorbereiding vooraf. Om echt verbinding met de natuur van Ameland te hebben hadden we als bestuur en medewerkers een andere locatie op het oog: De Kaapsduun. Dicht bij zee, mooi uitzichtpunt en bouwkundig kon het weggewerkt worden in een duincomplex. We hebben er twee maal een informatieavond over gehouden, gezegd: dit zijn onze ideeën en het zijn in onze ogen goede ideeën, maar er was veel weerstand. We hebben de stekker eruit getrokken en zijn teruggekomen op onze eigen locatie: de poort naar deVleijen. We hebben voorafgaand aan de bouw een wedstrijd uitgeschreven onder vijf architecten, waarbij de uitkijktoren een van onze wensen was. Gunnar Daan kwam met het winnende ontwerp. De vier andere architecten waren ervan overtuigd dat het ontwerp vanwege de toren niet zou worden goedgekeurd, maar we kregen politiek Ameland aan onze zijde bij het zien van de tekeningen van Daan. Achteraf ben ik erg blij met het gebouw. Het heeft ons de mogelijkheid gebracht om kunst van Amelander bodem te exposeren. Daar kan ik echt van genieten. De verbouw van het Maritiem Centrum bleek ook een schot in de roos, vooral de verplaatsing van de paarden naar de nieuwe schuur. De attractie van de lancering van de Paardenreddingboot verdient dat ook. Vooral de simulator waarop jongens én meisjes zelf kunnen navigeren is een topper. Ook het inzicht in de sterrenhemel is iets wat mensen en weer de kinderen enorm aanspreekt, net als het kunnen beklimmen van de reddingboot. Jammer dat corona een streep haalde door alle tewaterlatingen, dit jaar.’
Is er iets wat ik vergeet te vragen en wel van heel groot belang was?
‘De stranding van de walvissen! Ik werd gebeld door burgemeester Roel Casimier over de walvisstranding bij Paal 17. ‘Er zijn oostelijker nog drie walvissen gesignaleerd’, meldde hij. Ook die waren gestrand. Ik stond versteld van de omvang van zo’n beest. Een bloederig filmpje herinnert in het Natuurcentrum in de zaal van het walvisskelet nog aan wat er zich toen ontspon op het strand. Oude walvisvaarders haalden hun messen tevoorschijn en de walvissen werden ontleed. We hadden tijd nodig: het aftakelingsproces van een kadaver verliep snel. Nog dagelijks herinneren de skeletten me aan deze dagen en het zien ervan spreekt bij iedere bezoeker tot de verbeelding. Wat een machtige dieren, maar ook wat een samenwerking na die stranding, dat kan alleen op Ameland.
Wat me heel erg aanspreekt is de coöperatieve gedachte, die we hier onder de paraplu van de STAM (Stichting Amelander Musea) laten zien: de samenwerking van museaal Ameland. Die coöperatieve gedachte kom je meer tegen op ons eiland: de Energiecoöperatie Ameland, Recreatiepark Klein Vaarwater en misschien een van de oudste coöperaties: de Vennoot, waarbij boeren hun vee, paarden, koeien, schapen op een gemeenschappelijke weide laten grazen. Ik vind het een erg mooie manier van samenwerken, die haar oorsprong heeft in de oude geschiedenis van Ameland. Zo’n vorm van samenwerking is van belang in deze tijd van corona waarin iedereen genoodzaakt is een stap achteruit te doen en vindingrijkheid te tonen.’
Ik herinner me een avond in het Maritiem Centrum, toen een tentoonstelling werd geopend en een film werd vertoond over de koopvaardijvaarders in de Tweede Wereldoorlog. Ik herinner me dat je Simon Elgersma een ereplaats gaf op de eerste rij. Simon was een oud-koopvaardijvaarder in de oorlog, die in militaire dienst gesteld was, een vergeten groep. Simon is na de oorlog weer op het eiland komen wonen. ‘Ik deed hem graag dat plezier vanwege zijn enorme betrokkenheid bij het eiland en de wijze waarop hij zich kon wegcijferen. Zo ging hij tot op zeer hoge leeftijd niet met de auto maar met de fiets naar het Oerd voor bijvoorbeeld het ringen van vogels. Hij dacht na over de gevolgen voor de natuur op de langere termijn. Dat ontbreekt tegenwoordig in mijn ogen.’
Je geeft aan er niet van te houden jezelf op de borst te slaan, maar na deze indrukwekkende lijst van bereikte resultaten in de Amelander museumwereld kan het toch niet anders zijn of je kijkt met voldoening en trots terug op deze loopbaan. ‘Ik wil het anders zeggen: er is geen dag geweest waarop ik niet met plezier op mijn fiets ben gestapt en naar het museum ben gefietst. Ik heb het geluk gehad dat de ontwikkeling van de musea om mij heen groeide, ik had veertig jaar de mooiste baan van Ameland’.